Ik val met de deur in huis: de Fransman Alfred Binet en de Amerikaan Lewis Terman zijn begonnen! En het was niet eens hun bedoeling.
We katapulteren ons een kleine 120 jaar terug in de tijd. In 1905 publiceerde Alfred Binet de eerste intelligentietest binnen de experimentele psychologie. Het was zijn bedoeling om te weten welke kinderen leerondersteuning nodig hadden want elk kind had, vond hij, recht op degelijk onderwijs. Als je de geschiedenis wat kent, weet je dat het onderwijs toen niet voor iedereen was voorzien (leerplicht werd pas ingevoerd in 1914), dus wie in de fabrieken werkte had er doorgaans geen tijd voor đ€·đ». De eerste steen in de elite-vorming was meteen gelegd: wie geld had kon naar school, had tijd om te leren en eventueel bijlessen te krijgen. Bij uitbreiding had de schoolgaande jongere dus meer kans op slagen binnen de schoolse context en kon die dus ook met grotere zekerheid een financieel succesvol professioneel leven starten.
Dat brengt ons meteen bij de tweede steen. Het schools programma bestond in die tijd vooral uit wiskunde en taal. Meer had een mens toen blijkbaar niet nodig en dus waren de intelligentietesten vooral op deze twee topics gebaseerd. Het toeval wou dat deze schoolse onderwerpen â opnieuw â iets meer werden geoefend in de kringen waar wat meer fortuin vergaard was. De basis voor de link tussen presteren op school en financiĂ«le rijkdom werd daarmee alleen maar verder versterkt.
Zoals dat gaat met alle testen, stond ook die van Alfred Binet nog niet helemaal op punt. Dat was o.a. de Amerikaan Lewis Terman niet ontgaan. Hij verfijnde de test â na enkele ingrepen van nog andere personen â en deed dit met een ander doel: hij wou de intelligentie van de kinderen in kaart brengen om er de educatieve ondersteuning (of stretching) binnen het Amerikaanse schoolsysteem gericht op af te stemmen. Kinderen met een hoge intelligentiescore konden zo meer, moeilijker ⊠werk krijgen. Zo legde hij nog meer â ongewild? â de link tussen: hoog opgeleid = een topjob krijgen. Omdat Alfred Binet ondertussen al was overleden en geen impact meer had op de intelligentietest, kon de visie van Lewis Terman verder haar weg banen. De derde steen in de elite-vorming was gelegd. We zijn ondertussen in de jaren â30 van de twintigste eeuw beland.
Mits enkele verfijningsaanpassingen en revisies is er niet veel veranderd aan de Stanford-Binet-test (*). Als we even kijken naar het Belgisch onderwijs, is er ook daar de afgelopen decennia weinig evolutie op te merken. De aandacht blijft vooral gaan naar taalkundige en wiskundige kennis en vaardigheden. Wie het dus op deze twee domeinen hĂ©Ă©l goed doet op school wordt automatisch gecatalogeerd als âkeislimâ of in het beste geval âmisschien wel ene/een die hoogbegaafd isâ. Allerlei superlatieven en lofprijzingen met lauwerkransen verrijken de rapportcommentaren en wie hieraan niet voldoet, wordt per definitie niet als hoogbegaafd beschouwd. Misschien een beetje slim en aangemoedigd met de woorden âer zit meer in jouâ, maar zeker niet meer dan dat. Wie zich niet (wil) laten zien op deze twee domeinen, heeft het lastiger om de eigen meerwaarde te tonen (en bij uitbreiding de eventuele hoogbegaafdheid).
Dat excelleren en de veronderstelde bijhorende studierichtingen/jobs houden het elite-gevoel in stand, zowel bij de hoogbegaafden zelf als bij wie dat niet is. Bijzonder weinig hoogbegaafden willen namelijk âandersâ zijn dan de anderen. Dat heeft o.a. te maken met groepsgevoel. Ik kan hier nog een nootje schrijven over de overlevingsdrang van de mens door te functioneren in groep, maar kort samengevat: heel wat van deze hoogbegaafden willen ook bij een groep horen en gaan zich dus aanpassen: inzet, motivatie, gedrag, intellectuele uitdaging. Meestal betekent dit dat ze zich gaan inhouden en dat wordt hen al van kinds af aan op de schoolbanken flink ingepeperd:
âWacht evenâ,
âHou je daar in het hoekje wat bezigâ,
âIk heb nog heel wat andere leerlingen in de klas, hoorâ. Â
De hoogbegaafde is het dus al lang aangeleerd zich aan te passen en in te houden. Qua flexibiliteit kan dat tellen đ.
Anderzijds wordt iemand die âslimmerâ is, automatisch als sterker gezien en vaak als een bedreiging. Men heeft dus de neiging om iets (of iemand) wat al sterk is, niet nĂłg sterker te maken. Ze zijn immers toch al zo slim! Als - als ! - ze al problemen zouden ondervinden, dan kunnen ze het zelf maar oplossen. Bij voorkeur geen voorkeurbehandeling.
En dat is waar een leidinggevende mee vastzit. Want deze wil aan de ene kant dat potentieel wel optimaal inzetten, maar geen boe-geroep creëren in de groep. Want dat is nefast voor de feest- en werkvreugde. Of omgekeerd. Soit, er is wat rommel aan de gang. En niemand is tevreden.
Nu kan je je wentelen in de oneerlijkheid waarmee de natuur of een goddelijke entiteit de genen en talenten heeft verdeeld, maar het is tegelijk een groot verlies als je veel (alle?) capaciteiten onderontwikkeld laat liggen. Bij een topvoetballer is het evenmin een courante aanpak om te zeggen: âZeg Kevin, werk die vrije trappen eens wat minder af. Je zou je ploegmaats wel eens kunnen beschamen.â Nee, er wordt net speciaal op getraind zodat de hele ploeg vooruit geraakt. In samenwerking met anderen. Want als puntje bij paaltje komt, kan Kevin dit niet alleen.
Het is dus een beetje-niet-meer-van-deze-tijd om te denken dat inzetten op sterke, intelligente profielen automatisch gelijk staat aan anderen naar beneden halen. Of anderen beperken. De opdracht zit dus niet alleen in het verder ontwikkelen van dat beschikbare potentieel, maar ook in het opzetten van de bril om met een open mindset elke medewerker apart Ă©n in team te helpen ontwikkelen in het voordeel van het team, het bedrijf en nog het meest van al: van de werknemer zelf.
Op school wordt dit vandaag al elke dag van de leerkracht gevraagd. Ouders van sterke kinderen weten als geen ander welke impact dat heeft op de ontwikkeling van hun kind. Highpotential en/of hoogbegaafd stopt niet bij het behalen van het diploma. Neen, dan begint pas het echte werk.
(*) Terman werkte voor Stanford University.